De kracht van de adem

“Ik ben een oude man, recht van lijf en leden, grijs haar.
Aan de buitenkant zie ik er heel sterk uit.
Ik heb er veel jaren op zitten en
nu op mijn oude dag pak ik eindelijk dat wat me is aangereikt,
(hij slaat een groot boek open, bladzijden blanco)
al heel, heel lang geleden.

Ik nodig jullie uit om bij volle bewustzijn deze voorbeeldreis te beluisteren.

Ik (mijn innerlijke kind) stap uit mijn derde oog.
Als jongetje, amper 5 turven hoog, ga ik op weg.
Het is een brede weg, makkelijk beloopbaar.
De zon schijnt volop.

Ik ben mager net zoals ik nu eigenlijk ben.
Ik ben een koddig jongetje en ik heb een stok over mijn schouder en
daaraan een bundeltje met brokken brood.
Niet het prachtige brood van nu, maar brokken brood.
En ik heb mijn knickerbockers aan en een pet op;
het is niet een pet, maar de naam weet ik niet meer.

De zon schijnt, de weg is lang, breed en loopt omhoog, richting hemel.
Onderweg ben ik een Chinees jongetje met een Vietnamese rijsthoed.
En ik ben een Zwart jongetje, prachtige grote ogen, zacht kroeshaar,
maar ik ben dat jongetje.
En ik ben ook een Indiaans jongetje.
Ik ben deze jongetjes.

Ik ben de jongetjes of zij zijn mij.
Ach, het is één pot nat, we zijn gewoon samen.
En ik ben op weg naar de Kracht van de Adem,
dat heb ik besloten.
Na al die jaren eindelijk op weg naar de Kracht van de Adem.

De Kracht van de Adem is een zelfstandige grootheid,
een zelfstandige mogendheid.
Niet in vorm te bevatten en niet vast te pakken,
vooral niet vast te pakken.

En ik nader die Kracht van de Adem, oh oh oh grooooot;
het ziet eruit als het ‘materiaal’ van een wolk,
suikerspinachtig en ronder.
Bovendien bespeur ik geen enkele aarzeling in dat jongetje in tegenstelling tot die man,
die zovele jaren gewacht heeft,
beredeneerd heeft en het als belachelijk heeft beschouwd,
of niet als wetenschappelijk ter zijde heeft verschoven.

Frank en vrolijk nader ik de Kracht van de Adem,
de deur gaat open en het is eigenlijk … het lijkt wel een burcht.
En ik stap in de Kracht van de Adem, ik word verwelkomd en ik word opgenomen….
heel aanéén gesloten voelt de Kracht van de Adem, maar niet verpletterend.
Ik krijg alle ruimte en ik kijk mijn ogen uit.
Ik kijk mijn ogen uit”.

“Goedendag, Kracht van de Adem.”
“Welkom jongeman, wat kan ik voor je betekenen?”
“Ik wilde bij u op bezoek, heb heel veel over u gelezen – eindelijk –
en ik dacht,
ik wil dit zelf ervaren en hier ben ik, Kracht van de Adem.
En ik wil heel graag, ik wil, ik wil, wat wil ik eigenlijk, ik wil hier gewoon zijn,
ik wil bij u vertoeven en ik wil u eigenlijk altijd meenemen.”

“Dat kan, jongeman, dat kan, Ik ben altijd tot je beschikking.
Op jouw commando, op jouw vraag, op jouw wens, op jouw gedachte, op jouw aanraking;
ik ben bij jou, altijd.
Je bent nooit een moment alleen.”

“En wat gaan we nu doen, Kracht van de Adem?” (opgewonden)

“We gaan nog niks dóen, jongeman;
vóel eerst maar, kíjk eerst maar;
beseffen waar je bent,
ga maar aanraken, ga maar voelen;
we gaan nog helemaal niks anders doen.”

“Oké, hoe doe ik dat dan, dat voelen en dat zijn?”

“Matig je toon eerst maar, matig je toon en ga even zitten.
Weet je wel wie jij bent, voel je wel wie jij bent?”

“Ja, ik voel dat ik koddig ben, ik ben vrolijk, ik ben speels en ik ben ongeremd.”

“Dat is fijn, fijn dat je dat opmerkt.
Want jij met je ongeremdheid, jij met je vrolijkheid, jij met je speelsheid,
bent dus altijd geweest,
hoe oud je nu ook bent en waar je ook vandaan komt,
je bent er altijd geweest.”

“Ik voel dat ik alles kan, Kracht van de Adem.”

“Dat is ook zo jongeman, je kan eigenlijk alles.
Alles wat je wenst, alles wat je wilt bereiken, alles wat je wilt onderzoeken,
alles wat je wilt weten; je bent in staat om alles te bereiken …
met respect voor de wetten en de regels van de omgeving waar je in vertoeft,
omdat je nu eenmaal in díe omstandigheid bent ‘gestapt’.
Maar besef dat jij alles kan in die omstandigheid, alles wat jij wilt, alles wat jij wenst.
Ik bedoel natuurlijk niet het winnen van de loterij
of het beschadigen van welke andere.

En …. je wordt door Mij gevoed; dát is nou het werk van de Kracht van de Adem.
Die voedt jou op elk moment, op elk gewenst ogenblik.”

“Vandaar dat ik zo ruim kan ademen,
vandaar dat ik kan zuchten,
vandaar dat ik kan lachen,
vandaar dat ik kan … spelen,
vandaar dat ik buitelingen kan maken.” (ratelend)

“Ja, jongeman dat komt daardoor,
het komt door de Kracht van de Adem die jou elk moment voedt.
Die Adem is er altijd.
Waar het om gaat is of jij je er bewust van bent.
Dat is waar het eigenlijk allemaal om draait,
bewust zijn van, bewust willen worden van,
bewust omgaan met …………………. ervaren.
Groot woord voor jou, hè?”

“Ach, Kracht van de Adem, maar ik begrijp dat wel,
ik begrijp dat geloof ik,
ik weet dat gewoon.
Heb ik nu voldoende gezijnd?
Heb ik nou voldoende ……… geweet, heb ik nou voldoende hier gebleven?”

“Oké jongeman, ik ga met je mee, we gaan de weg terug.
Ik met jullie allemaal, dat weet je toch?
Jij als Chinees, als Zwarte, als Indiaan en jij met je knickerbocker,
jullie zijn allemaal één.
De kleuren, de vormen en de spleten die wisselen onderweg,
maar in wezen zijn jullie allemaal dezelfde, allemaal één.

Kom op, we gaan op weg; ik als de Kracht van de Adem, kom achter jou aan,
ik zit aan jou vast, ik kijk door jouw ogen en ik adem door jouw wezen;
ik tril door jouw handen en ik stamp door jouw voeten.
Ik ga met jou mee en we wandelen de weg terug.”

“Dat gaat snel, we zijn nu beland bij de meneer die ik nu ben.
Een statige, grote, grijs geblokte heer, recht op zijn stoel, die eindelijk, eindelijk,
eindelijk is gaan duiken in dat wat hem al heel lang geleden is aangereikt.”

“De mond staat open.”

“Nou, handig toch”, zegt de Kracht van de Adem,
“dan gaan we daar naar binnen
en verwonder je, verwonder je in alles wat kan en in alles wat bestaat.”

“En ik wandel, ach, ik ga de trap maar op naar boven.
Het lijken allemaal worsten, opgekruld heel dicht tegen elkaar aan,
wat grijs ……. nee mat rose.”

“Dat zijn de hersenen, jongeman,
die liggen erbij alsof ze opgeklapte worsten zijn, kwabben.
Zie je die draden daarin, zie je de flitsen die heen en weer schieten?”

“Ja, haast niet te tellen, zoveel, zoveel. (stil opgewonden verbaasd)
En dat schiet maar heen en weer, seintjes worden er gegeven, wat een verkeer.
En elke flits weet precies waar het heen moet, denk ik.
Ze schieten van links naar rechts, van onder naar boven,
geven een prikkel en weer terug.
En dan komt er antwoord.
Zo snel ga ik ook heen en weer.
Wat een drukke bedoening en toch lijkt het zo rustig,
wat een belevenis en die kleur, dat mat rose.
Ik zie nog een trap, een smalle en allemaal haartjes, hele fijne kleine haartjes.

Heb ik daarom de bezem bij me?
Ik heb een kleine bezem bij me, stoffer en blik eigenlijk.
Heb ik hem daarom bij me, Kracht van de Adem?”

“Ja, want je kunt deze vezels, deze haartjes af en toe schoon bezemen,
want er blijft wel eens vuil hangen en waar jij je nu in bevindt, dat is de gehoorgang.
En als daar te veel vuil in blijft hangen,
dan kunnen de haartjes, die kliertjes zijn hun werk niet meer goed doen;
er kunnen ontstekingen ontstaan, dan hoor je soms niet meer goed en het doet pijn.
Dan versta je niet wat er gezegd wordt en
dan weet je eigenlijk niet precies wat er bedoeld wordt
met wat er gezegd is tegen je, al jaren lang.
Daarom heb je misschien zo lang gewacht.
En als er veel stof blijft zitten dan vervormt het,
ook dat wat je toegefluisterd wordt, waardoor je de boodschap mist.
Dus haal je stoffer en blik en je bezem te voorschijn,
want je kunt zelf je haartjes schoonvegen.
En het is een kleine bezem, zo klein,
het neemt elke vorm aan die jij je wenst en die jij nodig hebt.
En je kunt dus de kleinste plekken tussen alle haartjes schoonvegen,
waardoor je gehoor en met name dat binnenin-jezelf-gehoor weer helderder wordt.

Zie je, je bezemt en wat blijkt, wat zie je nu?
Je ziet een hamer, je ziet een aambeeld en je ziet een stijgbeugel.
Weet je nog wel dat wat je net op school geleerd hebt, herken je dat?
Nu kun je ze zien en kijk even heel goed.
Je raakt ze aan, raak ze aan, je kunt alles in jezelf aanraken, alles.
Raak maar even aan en voel
en voel daarin het kloppen van het bloed, het kloppen van je hart in wezen.”

“Wat spannend, Kracht van de Adem, wat spannend.”(met ingehouden adem fluisterend)

“Je kunt hier altijd naar toe terug, jongeman.”

“Kom, we gaan een ander stuk bekijken en we nemen de trap naar beneden.
En je komt in die grote velden …

“Ooh, met allemaal …. blaasjes, Kracht van de Adem?”

“Ja, blaasjes, je longblaasjes, de kleinste delen van jouw longen.
De longen die de zuurstof inademen van Mij,
maar het zijn die blaasjes die het grote werk verrichten.
Deze blaasjes, deze kleine eenheden en ook nu zie je weer die kleine haartjes.
Daar zie je ook weer dat er wat is blijven hangen,
dus ga aan het werk met je bezem,
met je stoffer en met je blik.
Er is genoeg werk voor jou en je kan het zelf verrichten.
En terwijl je bezemt, geef elk haartje je volle aandacht en, en …. zeg:
dag haar.
Dit is de eerste keer dat ik je werkelijk zie,
dit is de eerste keer dat ik werkelijk over je hoor.
Ik heb niet geweten dat je er was, ik heb niet geweten hoe belangrijk werk jij doet,
maar nu weet ik het en ik kom terug, ik kom terug.

Ik heb even gevoeld hoe ik je schoon moet maken,
ik heb even gevoeld hoe de Kracht van de Adem zelfs daar z’n plek heeft,
zelfs daar komt.
Ik heb even gevoeld en ik kom terug.”

En ik ren achter de Kracht van de Adem aan.

“Waar zijn we nu, Kracht van de Adem?”
“Wat denk je? Kijk, jongeman. Kijk, je kunt alles leren, alles weten, kijk.
Ga even rustig zitten, ik begrijp je enthousiasme, maar ga even zitten en kijk.
Met kijken begint een heleboel nieuws.
Kijk en ga zitten, kom even bij van al je belevenissen,
laat bezinken wat je meegemaakt hebt, laat bezinken en besef wat er gebeurd is.
Bovendien heb je alle tijd, je hebt alle tijd, dus ga even zitten en kijk om je heen.”

“Kelkjes, kelkjes, heb ik het goed, Kracht van de Adem?
Kelkjes, maar dan weet ik nog niet waar ik ben.
Ik ben maar vijf turven hoog.
U kunt me dit wel vertellen.

O, o, ziet dat er zo uit een kelkje?
(ik houd een kelkje in mijn hand, mijn gezicht heel dichtbij)
Aaah … en alle water komt daar doorheen, alle water?”

“Ja, als je genoeg water tot je neemt dan komt er wel veel water doorheen,
dat wil zeggen, het water dat je gedronken hebt,
dat water dat je lichaam voorzien heeft van het broodnodige vocht,
het water dat in de kelkjes ontvangen wordt,
met vele afvalstoffen uit je lichaam en dit water heet nu urine.

Dit kelkje is één van de delen van je nier waar hard gewerkt wordt.
Je lichaam is een fabriek, dat klinkt oneerbiedig, maar het is een prachtige fabriek,
zo prachtig dat er geen tweede van bestaat.
De jouwe is absoluut zelfstandig gevormd, gebouwd, cel voor cel.
Gebouwd, vervaardigd, bekleit en geboetseerd, jouw fabriek.
Er is niet één die er precies zo uitziet als jij, niet één die net zo mooi is als jij,
niet één die alles is zoals jij.
Wel zijn die anderen net zo speciaal, net zo bijzonder,
net zo uniek, net zo alles-kunnend als jij.
Kijk heel goed naar die kelk, want die doet het harde werk.

En wil jij die kelk helpen om in goede staat te verkeren,
dan zul je jouw lichaam dus heel goed moeten verzorgen,
dan zul je jouw lichaam heel goed moeten kennen, moeten weten.

Weet dat de douche die je elke keer neemt op elke dag,
het water is waarmee je je huid reinigt.
Water tot je nemen, water drinken is de douche voor deze ene kelk.
En er zijn zoveel kelken die de douche nodig hebben.
Dus jongeman, wanneer we vertrokken zijn heb jij huiswerk genoeg.
Tussen het spelen door zul je tijd uittrekken om je hierin te verdiepen.

Ik wil je nog één kelk laten zien, mijn kind;
ik laat je één kelk zien en jij moet me vertellen wat je ziet.”

“Deze ligt er verdroogd bij en dor,
eigenlijk net een …. woestijn .… nee, een …, een …, een … ach ik weet niet hoe het heet,
het is in elk geval net steen.”

“Dat is wat er gebeurd wanneer je niet genoeg aandacht geeft
aan die ‘fabriek’ van jou.
En dit is zo ver verdord deze kelk, deze is niet meer te repareren.
En kun je je voorstellen dat wanneer er zoveel dorre kelken een plek vinden,
dat het werk dan niet meer goed gedaan kan worden?

En deze kelk die zo’n belangrijk stuk vertegenwoordigd in jouw lichaam,
als daar zoveel dorre kelken bijkomen,
geen wonder dat je nu op deze oude leeftijd eindelijk gaat zitten en zegt:
“had ik maar …”
Maar dan is het te laat, want dat lichaam heeft genoeg gewaarschuwd,
het lichaam heeft lang genoeg geroepen.
Die fabriek, die kan je niet zomaar opzetten en doorlopen.
Die zorgt heel lang voor zichzelf, maar heeft aandacht nodig, heeft ‘beleid’ nodig,
heeft zorg nodig, heeft onderhoud nodig, heeft respect nodig, heeft liefde nodig.

En jij jongeman, dit geschenk geven we aan jou en daarom laten we je dit zien.
En we nodigen je nu uit: leg je hand op die versteende plek.
Leg je eigen hand op die versteende plek en praat met dat versteende stuk.
Vertel wat je zou willen zeggen.”
“Moet ik praten?”

“Ja, ja, praat, vertel, wat voel je,
wat zou je willen zeggen tegen dat stuk versteende kelk?”

“Kelk, ik moet tegen u praten en ik weet niet zo goed wat ik zeggen moet,
maar ik ben blij dat ik u heb leren kennen.
En ik als kleine jongen in die grote man die dus altijd heeft blijven bestaan,
denk dan,
dat in uw verstening mogelijk ook een klein jongetje zit dat nog altijd vitaal is.
En ik beloof u dat ik terugkom en
ondertussen ga ik me verdiepen in hoe ik dit aan moet pakken.
Maar dat is wat ik denk en ik kom terug.
Ik kom terug en ik laat mijn aandacht vertegenwoordigd in mijn hand bij u achter,
zodat u weet dat ik terugkom.”

En ik hol achter de Kracht van de Adem aan en
voor het gemak ga ik even naar het hart.
Voor het gemak van de tijd ga ik naar het hart, Kracht van de Adem,
het hart dat midden in het lichaam, pontificaal haar plaats heeft ingenomen.
“En ik ga op uw schoot zitten, Kracht van de Adem,
want dit is mij te groot en dit is mij teveel.
Ik in het hart.

Kamers zegt u, en boezems?
Ik dacht dat boezems iets anders was!, (gniffelt de jongeman)
O, het zijn twee boezems, hier nog één.
U weet toch wel welke boezems ik bedoel?

Maar nu begrijp ik het.
Ik word er helemaal stil van en ik ga heel zachtjes praten,
want hier gebeurt het allemaal.
Dit is het centrum, hier klopt mijn hart.
Hier klopt mijn hart … dit is de motor van de fabriek.
O, (fluisterend) hier moet ik heel goed voor zorgen.

Hier voel ik die verkrampingen.
Zijn dat de verkrampingen van die ouwe heer?
Wat gaat dat tekeer, die verkrampingen van die ouwe heer.

Hier ligt een berg aan informatie, een berg aan informatie. (peinzend, stilte)

Maar weet u, Kracht van de Adem, ik heb begrepen wat u mij wilt laten zien.
U wilt mij laten zien dat ik op reis kan in dit immense fysieke deel
van het wezen dat ik ben.
Opeens begrijp ik het, en dan denk ik … zo’n klein kind dat dat kan begrijpen.
En dat kleine kind kan overal komen.
Dat kleine kind kan overal komen, tot in het kleinste bloedvat, in elke cel,
want ook daar komt u, Kracht van de Adem.
Ik heb het begrepen.
Ik heb begrepen.

Ik zal me verdiepen en ik zal, ik wil,
ik wens te verrichten, wat te verrichten is. (ratelend)
Ik wens te begrijpen, ik wens te weten
en ik weet dat ik bij u terecht kan wanneer ik weten wil.
En wanneer ik vragen heb, Kracht van de Adem,
de Adem die nu explodeert,
zonder schade aan te richten,
dus eigenlijk expandeert en
het geheel in Licht zet.
Ik, innerlijk kind lijk ook wijdser nu, de explosie neemt mij mee
en die zet het geheel in Adem en Licht zonder grens, dus in oneindigheid …
Zonder grens en daarmede voegt het zich bij het geheel van Al dat is.
Waarin toch gewaarborgd blijft het individu zoals we zijn.
Het wezen dat we herbergen als deel van het grote geheel.
Kracht van de Adem die zich nu weer verspreid in het Al.”

En ik, ouwe heer, heb tijd nodig om dit allemaal te laten bezinken;
verwonderd laat ik het moment,
het moment zijn en

even heb ik geen woorden meer,
doch ga begrijpen.

 

 

2008